
Manfriezen fan importansje
Frisia libbet ! troch Beima's visie
Elte Beima, geboren in het Friese Eastermar, was een man van avontuur, visie, wetenschap en Friese bezieling.
In 1824 vertrok hij naar Leiden om zich te verdiepen in de studie wis- en natuurkunde. Daar vond hij niet alleen academische vorming, maar ook kameraadschap bij de Friese studenten aan de Academie.
Beima was niet slechts een denker in de collegebanken, maar ook een man van daadkracht en durf. Waar anderen twijfelden, aarzelde hij niet. Zijn Friese hart klopte luid voor plicht en eer, en zijn geest was even standvastig als het landschap waaruit hij voortkwam.
Zo toonde hij zijn moed in de gelederen van De Leidsche Jagers, met wie hij in 1831 deelnam aan de Tiendaagse Veldtocht tegen België. Voor zijn moed ontving hij het erekruis van Koning Willem I en de Hasselt-herdenkingspenning.
Hij heeft met regelmaat geluncht aan het Beekman tafeltje in sociëteit Minerva, wachtend op zijn verloren strijdmakker.
Beima zag het als zijn roeping om het Collegium Nationem Frisia, dat sinds 1579 bestond maar door toedoen van de Leidse senaat van de Universiteit tot een schimmig en verborgen bestaan was veroordeeld, een nieuwe wending te geven en het opnieuw te verankeren in het hart van het academische leven. Hij besloot dat het tijd was voor een zichtbare, vrije vereniging van de Friese studenten binnen de muren van Sociëteit Minerva. En zo vond het Alâlde en Romrofte Selskip Frisia in 1833 zijn plek bij Pallas Athena waar het nog steeds it Heitelân, het leven en de vriendschap viert.
Lees hier meer over deze historische ommissie van het Universiteits bestuur.
Na zijn studie werd Beima gevraagd als conservator bij het Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie, de voorloper van het huidige Rijksmuseum van Oudheden (RMO). Zijn intellectuele gretigheid kwam tot uiting in zijn dissertatie uit 1842: Verhandeling over den Ring van Saturnus. In dat zelfde jaar kreeg hij een eredoctoraat van de Universiteit van Leiden.
In 1851 ondernam hij een avontuurlijke reis naar Palestina en Egypte met zijn vriend Hector Livius baron van Heemstra. De reis ging via Parijs, Genua, Venetië, Constantinopel naar Jerusalem en Egypte, een soort Grutte Tour. Daar ontmoetten zij de onderkoning van Egypte, Saïd Pasja – een eer die slechts weinigen ten deel viel.
De markante en kleurrijke figuur die Beima was, liet een onuitwisbare indruk na op de wetenschap, de stad Leiden en het Friese gedachtegoed. Zijn geest dreef op het grensvlak van geleerdheid en idealisme, en zijn daden weefden een blijvende draad door de geschiedenis van it Selskip.
Op de verstilde begraafplaats Groenesteeg vond hij zijn laatste rustplaats – tussen bomen die fluisteren van verleden glorie. Tot op de dag van vandaag eren de Manfriezen Elte Beima, wiens visionaire kracht de vurige vonk van Frisia brandend hield en de continuïteit schonk die het gezelschap tot op heden draagt.
Beima werd in 1870 benoemd tot erelid van Frisia

Wandelstok van Beima
(geschenk van Saïd Pasja, onderkoning van Egypte)
Beima als Leidse Jager
Hasselt-herdenkingspenning tiendaagse veldtocht, 1831

Begraafplaats Groenesteeg Leiden
HaverSchmidt, Student te Leiden
Links HaverSchmidt als jonkje met ouderejaars Manfriesen
François HaverSchmidt, een van de markantste schrijvers uit de Nederlandse Romantiek, beheerste als geen ander de kunst van historische mystificatie.
In 1852 betrok de jonge theologiestudent een kamer aan de Hogewoerd 63 in Leiden.
Daar, tussen de kameraden van het gezelschap Frisia en andere leden van Minerva, bloeide zijn geest in de Leidse jaren (1853–1859) De sociëteit van die tijd ademde literatuur en Haverschmidt inhaleerde haar gretig.
Zijn vroege gedichten, ontstaan tussen 1853 en 1856, achtte hij aanvankelijk te licht voor publicatie. Toch verschenen ze, op aandringen van vrienden, in de Leidse Studentenalmanak onder het pseudoniem Piet Paaltjens. Zelf declameerde hij ze, luid en met gevoel voor dictie, vanaf de leestafel. Satirisch en melancholisch tegelijk, het waren ze zijn wapens tegen zijn neerslachtigheid.
In 1867 verschenen de verzen gebundeld als Snikken en Grimlachjes, een meesterwerk in ironisch sentimentalisme.
Binnen Frisia voerde hij middeleeuwse titels in: Potesteat, en bekleedde deze zelf als tredde en later earste potesteat. In 1858 werd hij benoemd tot erelid.
Hij was een gewaardeerde predikant, al botste hij met de strenggelovige preciezen die de bijbel helemaal letterlijk namen.
Zijn vrijzinnige geest leidde tot een ongekend experiment: het mystificeren van de geschiedenis van het Friese volk in het beruchte Oeralindaboek .
Het project liep volledig uit de hand. De tekst had een spiegel moeten zijn, maar werd een dogma; een omkering van de bedoeling die velen zonder aarzeling omarmden.
Tot overmaat van ramp kreeg het grote landelijke aandacht. Haverschmidt ontkende zijn aandeel tot het einde. Wie meer wil weten, lees De gemaskerde God van Goffe Jensma.
Zijn hart bleef verbonden aan Leiden — de stad van vriendschap, poëzie en verloren licht. In latere jaren won de melancholie terrein. Op 19 januari 1894 koos hij zelf het moment van afscheid.
Hij werd 59.
Vandaag leeft hij voort in straatnamen, fietsroutes, dassen, en op muren vol poëzie waaronder die van sociëteit Minerva. Een dichter van snik en glimlach.
De Pealmantsjes achten het een eer het Oeralinda fignet te mogen dragen.

Fictief portret van zijn pseudoniem

It bestjoer fan it Selskip bij de onthulling van het beeld van François HaverSchmidt in 1986.

In 1987 is de plaquette is onthuld door Selskip Frisia.
Rudolph Pabus Cleveringa

Studenten verlaten het Academiegebouw na de protestrede van Cleveringa
In 1940 brak professor Rudolph Cleveringa een historische lans voor gerechtigheid. Als decaan van de Leidse rechtenfaculteit protesteerde hij op 26 november 1940 fel tegen het ontslag van zijn Joodse collega’s.
In een bomvolle groot auditorium las hij de uitsluitingsbrieven ‘in hun kale naaktheid’ voor, zijn woorden ontvlamden een gevoel van solidariteit.
Na de toespraak weerklonk langdurig applaus en het Wilhelmus. Direct daarna werd hij gearresteerd en maandenlang opgesloten. Zijn moed maakte Cleveringa meteen hét symbool van het Leidse verzet tegen de nazi’s.
In Leiden en elders wordt zijn daad herdacht met jaarlijkse Cleveringa-lezingen, wereldwijd, over thema’s als recht, vrijheid en democratie. De protestrede van Cleveringa werd door de lezers van dagblad Trouw verkozen tot de beste Nederlandse toespraak aller tijden. Deze erkenning toont dat zijn woorden ook nu nog inspireren en landsgrenzen overstijgen. Zijn moed blijft een baken voor vrijheid en rechtvaardigheid.
Na de oorlog hervatte hij zijn hoogleraarschap in Leiden en was zelfs rector magnificus (1946-’47). In 1946 fungeerde hij als erepromotor bij het eredoctoraat van Winston Churchill.
Deze erkenningen onderstrepen zijn plaats in de geschiedenis: Cleveringa’s nalatenschap van moed en rechtvaardigheid leeft voort, in Nederland én daarbuiten.
Cleveringa groeide op In het Friese Haagje, Heerenveen. Na zijn eindexamen vertrok hij, samen met zijn boezemvriend Eelco van Kleffens (de latere minister van Buitenlandse Zaken in de Londense oorlogskabinetten van De Geer en Gerbrandy) naar Leiden, waar zij zich op 17 september 1913 inschreven voor de studie rechten.
Beide jonge Friezen vonden hun anker bij het Selskip Frisia – het gezelschap binnen Minerva waar het Heitelân doorklonk in taal, geest en kameraadschap. Cleveringa voelde zich er direct thuis. Hij trof er bekenden uit Friesland en vond er weerklank voor een belangrijke interesse: de geschiedenis van de Friesland. Zijn exlibris toont niet voor niets de Upstalboom, het eeuwenoude symbool van Friese zelfbestemming en gemeenschapszin. Die diepgewortelde belangstelling voor recht, plicht en vrijheid vormde de morele basis voor zijn latere beslissingen.
Frisia was ook een broedplaats van vrijbuiters – een plek waar de humor overvloedig vloeide, waar zelfspot een deugd was en het leven met een korrel zout werd gevierd.
Hij zat samen met zijn vriend Kleffens in het bestuur als tredde potestaat en als de pontifex maximus van het gezelschap; Glud.
Cleveringa is nooit erelid geworden, een situatie die verandering behoeft ook al is dit postuum.
Voor Cleveringa, zoals voor zovelen, werd Frisia een van de lichtpunten van zijn jonge jaren: een bron van vriendschap, vorming en vreugde, onvergetelijk en levenslang bepalend.

Cleveringa reikt het eredoctoraat uit aan Winston Churchill op 10 mei 1946, namens de Universiteit Leiden

Ex Libris Cleveringa